Mijn eerste vakantiedag, al voelt het nog als een gewone vrije dag.
De eerste dag van ruim een maand vakantie.
En net als altijd moet dat wennen.
Wennen dat ik even niets meer hoef.
Wennen dat ik uit kan slapen.
Wennen aan een lijf dat beetje voor beetje de stress loslaat.
Wennen aan het idee dat ik nog maar een half jaar hoef te werken.
Wennen aan het uitzicht op een heel ander leven.
En wat is het heerlijk om over twee dagen in de auto te stappen en naar ‘mijn andere land’ te mogen rijden. Het land waar nu voorzichtig het voorjaar begint.
Dat helemaal bedekt is met witte bosanemoontjes die worden beschenen door de zon omdat de bomen nog bijna kaal zijn. Bomen die voorzichtig beginnen uit te lopen. Miljoenen berkenbomen met die prachtige nieuwe lichtgroene blaadjes.
Mijn andere land waar ik zo intens geniet van de vele strandjes waar ik weer aan lezen toe kom.
Waar het stil is op het zachte gekabbel van de golven op de rotsen na.
Waar soms een Zweed even een onverwachte duik in het nog ijskoude water komt nemen.
Waar iedereen de tijd lijkt te hebben, zelfs in die lange rij voor de kassa.
Na de moeilijke maanden waarin ik een aantal lastige besluiten heb genomen hoop ik dat het Zweedse wonder weer toe zal slaan.
Dat ik weer ruimte krijg in mijn hoofd en mijn lijf.
Dat ik eindelijk weer kan wegzakken in een boek.
Dat ik weer kan genieten van alles wat zich voordoet.
Dat ik dat samen met mijn Zweedse vrienden mag doen.
Dat ik het verleden leer los te laten.
Dat ik er mag zijn.
En dat ik de woorden uit het liedje dat ik tijdens mijn allereerste reis naar Zweden toevallig op een cd had staan en dat niet meer uit mijn hoofd wilde, weer kan toepassen: